Leven en dood zijn geen twee aparte werelden, tenminste vanuit Gods visie. Het Jodendom benadrukt dat de wereld van het leven dat van de mens is. Wat er na de dood komt laat men over aan de zorg van de Allerhoogste. Aangezien de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis, is de menselijke opdracht dan ook in Zijn sporen te gaan. Het goddelijke in de mens is de vrijheid van keuze tussen goed en kwaad. De vrije wil van de mens en niet een goddelijk bestuurd lot bepaalt de inhoud van het menselijk leven. De joodse traditie spoort de mens aan menswaardig te leven, zoals God het voordeed (imitatio Dei)

 Zoals Hij de naakten kleedt, zul jij de naakten kleden. De Heilige-Hij-Zij-Geprezen bezocht de zieken zo zul jij de zieken bezoeken. De Heilige-Hij-Zij-Geprezen troostte de rouwenden, zo zul jij de rouwenden troosten. De Heilige-Hij-Zij-Geprezen begroef de doden, zo zul jij de doden begraven.

 Zo lang een mens ademt, leeft hij, is hij deel van het leven en behoort hij toe aan deze wereld. Daarom is het bijvoorbeeld verboden de begrafenis te regelen zolang de stervende nog leeft. Met name zaken als een kist, doodsklederen of rouwkaart. Volgens de joodse traditie is zelfs een stervend mens (gosees) in alle opzichten een levende, met dezelfde rechten en plichten, ook in het uur van zijn dood. Zo kan een gosees zelfs nog een echtscheidingsbrief (get) aan zijn vrouw geven.

'Een beetje dood' of 'een beetje levend' kent men niet in de Joodse traditie. Zodra de dood is ingetreden bidt men dat de ziel van de overledene gebundeld mag worden in de bundel van het leven. Vanuit Gods visie leeft de rechtvaardige, ook al is hij gestorven. Zoals men de plicht heeft zo menswaardig mogelijk te leven, zo respectvol probeert men om te gaan met het sterven.