Volgens de Joodse traditie was de Semiet Abraham, afkomstig uit Ur de eerste jood. Daarom wordt hij aartsvader genoemd. Rabbijnse literatuur vertelt dat hij de eerste was om het tegen de rest van de wereld op te nemen en de dwaasheid van afgodendienst af te werpen. Hij vertrok richting Kanaän. Daarop beloofde God dat Abraham, inmiddels al op hoge leeftijd wonend in Kanaän met zijn vrouw, aartsmoeder Sara, nog nageslacht zou krijgen dat het land zou gaan bewonen. Hierna werd aartsvader Isaak geboren. Isaak kreeg twee zoons, Ezau en Jakob. Volgens de Tenach gaf God aan Jakob bij zijn binnenkomst in Kanaän de naam "Israël" hetgeen betekent: "hij die met God worstelt", en zegde hem toe dat zijn nakomelingen Zijn volk zouden zijn.